Basisbegrippen: klinisch oncogenetica

Op grond van het al of niet voorkomen van kanker in de familie van een patient met kanker kan men onderscheid maken tussen:

I. Sporadisch carcinoom: de patient is de enige met kanker in de familie.
II. Familiair carcinoom: er komen in de familie meer gevallen voor, maar er is geen duidelijk overervingspatroon.
III. Erfelijk carcinoom: er zijn aanwijzingen voor een dominant of recessief overervingspatroon.

De karakteristieken van autosomaal dominant overerving

I. Kinderen van een aangedane ouder hebben een kans van 50% om de aanleg te erven.
II. De geslachtsratio is 1.
III. De afwijking wordt zowel door mannen als door vrouwen doorgegeven.
IV. De afwijking slaat geen generatie over.
V. Mensen zonder de aanleg geven deze ook niet door.

Bron: Velde, C.J.H van de. (2011) Oncologie. Hoofdstuk 2.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten